De ‘monstres’ en de déchetterie
Nooit geweten dat een mens zoveel rotzooi om zich heen kon verzamelen. Nee, ik ben geen bewuste allesbewaarder, het is meer iets organisch, het groeit als het ware vanzelf aan. De ellende is dat het niet meer weggaat, niet vanzelf in elk geval. Dingen verdwijnen uit zicht, verschuilen zich achter andere dingen, hangen rond in kasten, liggen in laadjes, zijn onzichtbaar aanwezig in kelders en op zolders. En intussen leef je onbekommerd verder, niks aan de hand, nergens last van. Ook niet van opruimwoede trouwens, of voorjaarsschoonmaakkriebels, ik moet er niet aan denken.
Ik weet zo ongeveer wel waar alles zich bevindt dat in de dagelijkse praktijk nodig is, en in de chaos op mijn bureau weet ik feilloos de weg.
Er is een dus dramatische gebeurtenis nodig – zeg een verhuizing, ik noem maar wat – om tot puinruimen over te gaan. Maar dan gaat het ook hard. Iets een jaar niet gemist? Weg ermee! Spullen overcompleet waar geen hond interesse voor heeft? Vuilnisman! En dan komen we op een gevoelig punt, want de vuilnisman is de vuilnisman niet meer. Vroeger, in het begin van mijn jaren hier in de Var, kon je de gemeente bellen en melden dat je ‘monstres’ had: grotere stukken zoals een oud matras of een versleten fauteuil, die zette je dan aan de weg en die werden dan opgehaald. Ik belde dus braaf de gemeente. En kreeg te horen dat de eerstkomende ophaalronde ergens halverwege de komende maand lag. De spulletjes mocht ik pas op de dag van de ‘collection’ aan de weg zetten.
“Aj, maar dan ben ik al verhuisd…”
“Dan moet u de rommel maar meeverhuizen.”
“Is er echt geen andere oplossing?”
“U kunt zelf naar de déchetterie gaan.”
En dat was dat.
Nou heb ik een levendige fantasie, maar ik zag mezelf toch geen oude bedden, overtollige ladenkastjes, afgedankte tuinmeubelen en een berg uitpuilende vuilniszakken in m’n Fiat Panda proppen.
De Britse buren brachten uitkomst. Harry heeft een ruim bemeten aanhanger en doet niets liever dan ermee rondrijden, hij zat ooit in de bouw en mist het gesleep met machines en bouwmaterialen nog steeds. En Janet wilde ook wel weer eens serieus rommelen: “my house is so tidy it annoys me”, meldde ze monter. Mooi geregeld, dacht ik en overwoog intussen serieus om m’n snor te drukken maar ja, dat kun je ook weer niet maken.
Na zo’n drie kwartier sjouwen en stouwen gingen we al half gesloopt op weg naar de bescheiden déchetterie van het dorp. Maar Harry nam wel een erg riante omweg. Ik hield beleefd m’n mond maar de echtgenoot had het ook opgemerkt en vroeg na alweer een verkeerde afslag voorzichtig “of Harry wel wist waar de vuilstort was?”
“Sure”, zei Harry.
“He likes to take the long route,” zei Janet.
Die duurde wel heel erg lang. En voerde steeds verder weg van het dorp.
“We áre going to the déchetterie yes?” vroeg ik nog maar eens voor de zekerheid, “the one in our village?”
“Nope”, zei Harry, “we’re going to the real one.”
Dat bleek de vuilstort van het grotere dorp enkele kilometers verderop. Een immens terrein waar zo’n beetje het halve departement zijn overbodige spullen kon lozen, met bakken, containers, stortkokers, eilanden, pieren en wat erger is: een afvalmanager. Niks even je aanhanger legen op de grote hoop. Nee, alles netjes scheiden. En denk maar niet dat je ongezien je kartonnen doos met ongesorteerd kleingoed in de papierbak kon dumpen. Het was er krankzinnig druk, blijkbaar moest iedereen op hetzelfde tijdstip van z’n overbodige spullen af. Als een verkeersagent stond de afvalmanager te midden van zijn afvalimperium alles en iedereen in de gaten te houden, naar de juiste bakken en containers te dirigeren en tot de orde te roepen als er bijvoorbeeld een plastic tasje mee de kartoncontainer dreigde in te fladderen. Hij had nog net geen fluitje in de mond, maar dat dacht je er vanzelf wel bij. Harry was meteen helemaal in zijn element en had de grootste lol. Hij keerde en manoeuvreerde van het ene afvaleiland naar de volgende vuilstortpier en liet het sjouwen, sorteren en dumpen aan ons over; híj moest rijden. Tot het zelfs Janet te gortig werd en ze hem gedecideerd de auto uitfoeterde. “Mefiez-vous des petites”, hijgde de echtgenoot terwijl we een loodzwaar ouderwets glasbeeldscherm naar de elektronicacontainer zeulden, ‘pas op voor de kleintjes’. Harry zeulde inmiddels gehoorzaam mee.
Ruim anderhalf uur later waren we klaar. Op weg naar huis nam Harry de korte route: “could do with a drink.” Wie niet!
Op het smalle weggetje langs het huis moesten we de kant in voor een vrachtwagentje van de grof vuildienst. De chauffeur draaide het raampje open. Of we wisten waar de ‘monstres’ opgehaald moesten worden. Ze waren al een keer langs gereden maar hadden niks aan de weg zien staan. Normaal gesproken kwamen ze niet zomaar, maar het ging om een verhuizing of zo?
We keken elkaar aan en schudden van nee, geen idee. Niemand had trek om aan die lui uit te leggen dat we blijkbaar volkomen onnodig gesloopt waren.
“Well”, zei Janet, nadat de eerste fles geleegd en we allemaal weer een beetje bijgekomen waren, “je hebt in elk geval wat om over te schrijven op je blog.”
Dat wel natuurlijk. Maar voortaan gaat alles dat zelfs maar overbodig lijkt, meteen de vuilnisbak in. Nou ja, dat is althans het voornemen. Je moet ergens beginnen.
Deel dit artikel
Meer inspiratie?
Dan hebben we een suggestie! Lees Côte & Provence magazine 4x per jaar met een eigen abonnement en ontvang een prachtig Frankrijkboek, of koop de actuele editie die nu in de winkel ligt.
