Een gevalletje grenzeloze Hollandse botheid
Zo’n gedroomde warme zomeravond in de Provence. Dat vroeg erom. Zonder verdere aanleiding besloten we uit eten te gaan, om ergens op een aangenaam terras van alle mooie dingen van het leven te genieten. Keus genoeg, want hoewel ik in een dorpje van niks woon, zijn er in de buurt minstens vijf restaurants die aan alle verwachtingen voldoen. We kozen voor het sjieke adres hoger in de heuvels. Niet in de eerste plaats om de altijd prima keuken, maar vooral vanwege het sublieme terras met ongekend uitzicht op de bergen in de verte en het nabije dorpje op de tegenover gelegen heuvel. Als het langzaam donker wordt en daar de lichtjes aangaan, wordt de ambiance feeëriek en zit je middenin een sprookje.
Maar er was nóg een reden dat we juist daar naartoe wilden: we hebben er jaren geleden praktisch om de hoek gewoond, waren er min of meer kind aan huis. En tamelijk bevriend met de patron-cuisinier. Maar dat was toen. We verhuisden, en nog eens, en opnieuw. Nu waren we terug, en stond ineens de schoonzoon achter de kachel. Dat vroeg om inspectie. Ik reserveerde het laatste tafeltje dat die avond in de aanbieding was.
Het voelde een beetje als thuiskomen toen me op het terras een comfortabele stoel werd ondergeschoven door een jeugdig lid van de zwarte brigade, een junior met een aangeboren gevoel voor gastvrijheid. Van de weeromstuit bestelde ik een glas roze bubbels. “Toe maar”, fronste mijn man, die het hield bij een realistische Ricard. Maar ik had hem meteen onder de tafel -en niet van het lachen- toen ik spontaan maar zachtjes het even beknopte als klassieke gedicht van Rudi ter Haar declameerde:
Romantiek:
De zon gaat onder
Ik voel me bijzonder
Dat gevoel werd adequaat de grond in geboord door twee Nederlanders die inmiddels aan het tafeltje tussen ons en het fabelachtige uitzicht hadden plaatsgenomen. Tamelijk luidruchtige types in korte broek en T-shirt. Dat doe je niet, hier. Voor het diner in een serieus restaurant kleed je je; casual, maar je komt niet in je campingplunje van overdag aanzetten. We schatten hen op aannemers dan wel makelaars, hun gesprek betrof vooral een nieuw type BMW.
We schakelden onmiddellijk over op Frans en zagen de ramp zich voltrekken.
De amuse kwam langs, de bijgeleverde uitleg van de juniorbediende werd volkomen genegeerd. Uit de kaart werd even later het bovenste menu geprikt. Toen werd geïnformeerd naar de voorkeuren (vis, vlees, bereidingswijze) werd de ober met een ‘oui’ weggewuifd. Druk druk druk in gesprek.
“Een keuze uit de wijnkaart kunnen maken?”, vroeg de sommelier na een gepaste pauze wat later. Men keek verstoord op, de oudste van de twee wees iets aan, het luidkeelse gesprek werd hervat.
De sommelier kwam een fles rode wijn brengen, die hij ´comme il y faut´ presenteerde, etiket goed zichtbaar, inclusief de vraag of dit de bestelde wijn was. Er werd ‘ja’ geknikt. De fles ging open, aan het etiket te zien bepaald niet de voordeligste. Er werd ter beoordeling een slokje ingeschonken. De omvangrijkste en oudste Nederlander nam verstrooid een slok en stelde pas toen geschrokken vast “dat het om rode wijn ging!” Terwijl hij toch -zeker weten- witte had besteld.
Toen werd het spannend.
De sommelier, die zich niet zomaar liet afbluffen, haalde de wijnkaart erbij. Wij hadden die kaart ook gezien. Die is luid en duidelijk opgedeeld in wit, rosé, rood, bubbels en dessertwijnen: enig misverstand over rood dan wel wit is uitgesloten. Maar de Nederlander hield in gehandicapt Frans voet bij stuk: híj had zich niet vergist, het ging om een fout van de sommelier die niet goed had opgelet. Waarna hij in het bijzijn van de sommelier aan zijn tafelgenoot in zijn eigen taal begon uit te leggen dat hij ´besodemieterd´ werd.
Wij wisten beter en het plaatsvervangend schaamrood steeg ons naar de kaken.
Heel even overwoog ik als een soort bemiddelaar dan wel tolk in te grijpen.
´Niet mee bemoeien´, vonniste mijn man. Hij had gelijk.
Daar kwam de gérant al aangelopen met een fles witte wijn uit dezelfde prijsklasse als de rode. Zonder enig commentaar verwisselde hij de flessen.
´Zie je wel!´, riep de Nederlander zijn compaan breed grijnzend toe.
Toen ik bij het afscheid de patron, mijn voormalige buurman, een kus gaf, fluisterde ik: ´die fles rood zet je toch wel op de rekening hè.’
“Jamais de ma vie”, knipoogde hij, “maar het kan zijn dat het menu iets duurder uitvalt. En in de keuken kan een extra flesje mooi rood ook geen kwaad.”
Met een hartelijk ´à la prochaine´ namen we afscheid.
Ik was weer thuis.
Deel dit artikel
Meer inspiratie?
Dan hebben we een suggestie! Lees Côte & Provence magazine 4x per jaar met een eigen abonnement en ontvang een prachtig Frankrijkboek, of koop de actuele editie die nu in de winkel ligt.