Een stukkie van niks

“Min 7º”, glimlachte de schaars geklede tv-weermadame gisterenmorgen verlekkerd terwijl ze een gepolijst nageltje naar onze regio uitstak. “Dacht het niet dame”, schamperde ik binnensmonds, want ik had zojuist op de buitenthermometer gekeken. Die gaat tot -10º, maar had het zelfs te koud gevonden om z’n kwik tot aan die ondergrens omhoog te stuwen. “En trek eens wat warmers aan!” voegde ik er chagrijnig aan toe; ik krijg het koud van bloterige types als het in huis toch al ijzig is omdat de houtkachel het ’s nachts niet getrokken heeft bij deze extreem lage temperaturen en de vloer-bijverwarming ook al geen sjoege geeft. De thermostaat gaf een verontrustende 15 graden aan. Hete douche dan maar, en daarna stevig inpakken, aanmaakhoutjes sprokkelen en de boel weer opstoken. Ik dook manhaftig de koude badkamer in en draaide de heetwaterkraan open. Niks. Langzaam naar koud draaien hielp niet, er een ram op geven evenmin. Dat kon maar één ding betekenen: bevroren waterleiding.
“Putain!” riep ik net iets te hard tegen de echtgenoot die zojuist de laatste lading uit de stortbak van het toilet verbruikt had, maar die zei alleen maar: “leuk dat je je even voorstelt.” Tot ie even later zelf tot de ontdekking kwam dat een badkamer zonder water een tamelijk nutteloos vertrek is, en de kraan een nog veel onwelvoeglijker woord toevoegde. Het werd dus dik inpakken en hout sprokkelen. Als de houtkachel het deed, werd in elk geval de woonkamer weer warm. En als de zon er eenmaal door was gingen de zonnepanelen natuurlijk aan de slag en zou de rest van het huis en het kantoor ook wel weer opwarmen.
De zon kwam er niet door, de hele dag niet trouwens, en de striemende mistral gierde nog eens een extra rondje rondom en wakkerde tegen lunchtijd aan tot stormkracht, maar dat wisten we toen nog niet.
“En als we nou hout gesprokkeld hebben”, zei ik optimistisch tegen de echtgenoot”, gaan we meteen even met een paar emmers naar de rivier, badwater halen. Zet ik een paar grote pannen op het gasfornuis terwijl jij de kachel opstookt, en hebben we straks warm water voor in de kuip.”
Hij schudde alleen maar vermoeid het hoofd: “als jij wat in je kop hebt, heb je het ook niet in je kont hè.” Dus sjokte hij kleumend achter me aan langs de stijf bevroren helling naar het everzwijnenstrandje aan de rivier, waar je nog net met kaplaarzen aan diep genoeg het vrieswater in kon komen om een emmertje te putten. Híj dus. Ik hield de supervisie.
Maar mooi dat we een half uurtje later wel konden poedelen, en opdrogen voor de kachel.
Alleen die vloerverwarming, die bleef maar koud. Ik belde de buurman van een eind verderop. Die kende het huis nog van vroeger, die wist misschien wie indertijd de handel had geïnstalleerd. Hij was niet thuis.
Eind van de middag belde hij terug. Nee, geen boodschap gekregen, voicemail luisterde hij nooit af. “Maar hebben jullie water? Bij mij komt er niks uit de kraan, en nou dacht ik…”
“Dacht wat?”
“Nou, ik heb van de zomer toch de waterleiding gerepareerd.”
Dat klopte, hij was er met z’n graafmachientje dwars doorheen gegaan, had de boel opgegraven, hersteld en weer ingegraven.
“Misschien ben ik een klein stukkie vergeten te isoleren; een stukkie van niks, bovengronds, daar bij jullie. En als jullie geen water hebben omdat dat stukkie bevroren is, heb ik het ook niet want ik zit achter jullie, als het ware…”
Kortom, hij kwam, hij zag, en overwon zichzelf door niet alleen dat stukje waterleiding alsnog te isoleren, maar ook naar de verwarmingsinstallatie te kijken.
“Zie het al”, riep hij monter, “hullie zijn óók een stukkie vergeten te isoleren; hier.” Hij wees naar een te verwaarlozen stukje leiding tussen het stookapparaat in de cave en de vloer van het huis. “Daar zit vast een ijsklompie dwars.” Hij wikkelde er vaardig wat warmhoudmateriaal omheen. “Zou ie het zo weer moeten doen. Nou ja, morgen dan.” Hij keek overtuigend op z’n horloge.
L’heure de l’apéro, ik begreep dat ik er met een simpel ‘dank je wel’ niet zou komen. Handenwrijvend volgde hij me naar de woonkamer waar de houtkachel voor behoorlijk wat behaaglijkheid stond te zorgen. Hij liet zich gretig inschenken. En nog eens. Ook de aangeboden maaltijd (ja, wat moet je anders?) liet hij zich prima smaken. Tegen een uurtje of tien vonden we het welletjes. “Eh, we moeten nog wat werken…”
Hij knikte begripvol: “ga gerust je gang,” en strekte de benen begeerlijk richting houtkachel.
“Hoe krijgen we die man in godsnaam weer weg?” fluisterde ik op het nog steeds steenkoude kantoor tegen de echtgenoot, “ik wil gewoon voor de buis hangen en een beetje suffen.”
“Briljant!” riep de echtgenoot enthousiast, beende terug naar de woonkamer en knalde de tv aan op Nieuwsuur. “Sorry, moet dit even zien voor m’n werk”, grimlachte hij naar de buurman. Mariëlle Tweebeeke en Dominique van der Heyde hielden een oorverdovend saai en volkomen nietszeggend verkiezingstijdbabbelpraatje.
De buurman keek het even aan. En besloot toen toch maar op huis aan te gaan: “Nou, als dat voor je werk is… sterkte ermee.”
We gaven elkaar nog net geen ‘high five’, ploften met een glaasje op de bank en schakelden snel over naar ‘de Belg’ voor een spannende aflevering van Suspects.
En de volgende dag hadden we gewoon weer water en verwarming. Ja, de buurman ook.
Deel dit artikel
Meer inspiratie?
Dan hebben we een suggestie! Lees Côte & Provence magazine 4x per jaar met een eigen abonnement en ontvang een prachtig Frankrijkboek, of koop de actuele editie die nu in de winkel ligt.