Melancholie in de Week van de Poëzie

Vannacht een klapperende giga-donderbui voor de kust van Toulon, vanmorgen een heel zooitje waterhozende mini-tornado’s bij Hyères en La Londe en hier in het achterland van de Var… serene rust. ’t Is dat ik later de digi-krant er op nalas, anders had ik niet geloofd dat er enkele tientallen kilometers verderop zulke weerfenomenen plaatsgrepen. Ik stapte vanmorgen dus doodgemoedereerd in de auto om een paar dorpen verderop, waar ik zo’n winkeltje wist, echte rundvleeskroketten te gaan scoren. Die kwamen gisteren ter sprake toen Jules Deelder bij Jinek uierboord (“gebakken koeientiet”) begon rond te delen. Het gruwelen stond de overige tafelgasten nader dan het lachen. De dwarse dichter – die was uitgenodigd om zijn te ere van de Week van de Poëzie geschreven bundel ‘Rotterdamse kost’ toe te lichten – deelde trouwens wel meer uit waar het gerenommeerde gezelschap niet om kon lachen. Rake verbale klappen bijvoorbeeld, waaraan met name het boosaardige gnoompje Connie Palmen zich dood ergerde; als ooit blikken konden doden, dan waren het wel deze. Zelden zoveel verzengende haat over tafel zien schieten. Maar goed. Door die Rotterdamse kost van Deelder werd ik weer herinnerd aan m’n Rotterdamse verleden. Aan de tijd dat Deelder als nachtburgemeester van de stad aan de Maas regelmatig ook mijn stamkroeg frequenteerde, ’t Schouwtje tegenover het Algemeen Dagblad waar ik toen als verslaggever werkte. Hij droeg er onvergetelijke gedichten voor, zoals:
Quo Vadis?
Op de A20 staat
een man met baard
Ik stop en vraag
waarheen hij vaart?
Ten hemel luidt
daarop zijn antwoord
Ik ga niet verder
dan Rotterdam
O prima dan pak ik
daar de metro…
En aan het eind van de avond belandden we meestal met de andere doordrinkers in de snackbar een stukje verderop voor een ontnuchterend broodje overheerlijke rundvleeskroket. En juist dat broodje kroket schoot me weer te binnen toen ik Deelder terugzag op tv. Puike kroketten waren het geweest, rijk gevuld, mollige saus, krokant korstje. En ik kreeg trek. Dus stapte ik vanmorgen in de auto.
De echtgenoot ging solidair mee (hij eet geen vlees), en zo stonden we een half uurtje later al even solidair voor een gesloten winkeldeur: nèt lunchpauze, en daarna gesloten. Zoals de rest van het dorp.
Voor de terugweg bedacht de echtgenoot dat het wel leuk zou zijn als hij eens achterin ging zitten, had ie nog nooit gezeten, zo op directiewagenniveau. Leek me prima. Ergens halverwege de rit was hij min of meer ingedut en ik hem eigenlijk al zo’n beetje vergeten. Het was zachtjes gaan sneeuwen en ik had al m’n aandacht bij de glibberig geworden kronkelweg nodig.
“Jezus!”, klonk het ineens vanaf de achterbank, “het sneeuwt!”
Ik schrok me kapot en miste op een haar na een zeldzame tegenligger. Ik gooide de auto in de kant en dwong de echtgenoot van zijn directiezitplaats af.
“Dat flik je me niet nog eens”, schold ik hartgrondig. “En voortaan bestel ik die krengen gewoon ergens op internet.”
“Tuurlijk”, schamperde de echtgenoot, àls je ze kunt vinden.”
“Ik wel, jij niet”, foeterde ik terug, de digitale snelweg is niet zijn domein, zullen we maar zeggen.
“Zalig zijn de digibeten, zij erven straks de echte wereld”, citeerde hij Deelder, ook hij kent zijn klassiekers.
“Mooi, dan erf jij nu het echte stuurwerk”, haalde ik mijn gelijk, en kroop chagrijnig op de passagiersstoel, ik zit niet graag achterin, claustrofobisch en zo.
Terwijl het harder begon te sneeuwen daalden we langzaam af naar ons dorp. Onderweg ging de sneeuw over in mot-, druip- en daarna stortregen. Toen we aan het eind van de middag het erf opdraaiden klaterden de eerste donderklappen tegen de bergen.
“Broodje garnalenkroket”, hoorde ik de echtgenoot zachtjes grinniken toen ik hem vroeg wat hij straks wilde eten; hardop had ‘m gegarandeerd een Rotterdamse directe à la Bep van Klaveren opgeleverd.
“Dat hoorde ik toevallig!”, riep ik gramstorig terug uit de keuken. In de kamer bleef het deemoedig stil. Even later kreeg ik zowaar een glaasje wijn over het aanrecht toegeschoven.
“Zal ik dan maar koken?”
Ik zei geen nee. Maar kon het terwijl ik de keuken uit liep toch niet laten om net iets te hard te mompelen: “Welkom in de echte wereld.”
Ik maak het morgen wel weer goed. Met on-Rotterdamse garnalenkroketjes. Lekker op z’n Provençaals, een voorschotje op de zomer. Want van deze troosteloos doordrenzende ‘glaciale’ rotwinter word ik wel heel melancholiek. En dwars. Maar goed dat ik niet kan dichten.
Deel dit artikel
Meer inspiratie?
Dan hebben we een suggestie! Lees Côte & Provence magazine 4x per jaar met een eigen abonnement en ontvang een prachtig Frankrijkboek, of koop de actuele editie die nu in de winkel ligt.