Tranentrekker

Door al dat gedoe rond onze jonge misdadiger Fabius (zie eerder blog) denk ik al de hele dag aan mijn vorige hond, Truffe. Hij is al een paar jaar dood. Daar had ik het toen moeilijk mee, en nu weer eigenlijk. Daarom publiceer ik nu het stukje waarmee ik toen de treurnis van me af schreef. Sentimenteel? Vast wel. Maar oordeel zelf. Enne, pas op hè; ’t een onvervalste tranentrekker. Geen zorg, hierna hou ik er weer mee op.
25/09/06
Truffe is dood. Dat is geen wereldschokkend nieuws, behalve voor ons.
Zestien jaar hebben we lief en leed gedeeld. En dat is lang.
We hebben samen diverse landen meegemaakt. Hij heeft in zeven huizen gewoond en heeft zich er altijd thuis gevoeld. Steeds kochten we huizen & auto’s, met het oog op hem. Een vrijgevochten anarchist, die nooit aan een riempje heeft hoeven lopen. Had ie ook niet gepikt. Hoefde gelukkig ook nooit.
Truffe is waarschijnlijk de meest bereisde hond van Europa. Zijn eerste vliegervaring was meteen de laatste: dat ging niet. Het scheelde niet veel of hij had een noodlanding geprovoceerd. Een natuurhond -toen nog puppie- van zijn kaliber (vrij, vrij, vrij!) kan niet in een kooitje in de bagagebuik van een vliegtuig worden vervoerd om daarna gierend van de stress van de bagageband te worden geplukt in een oorverdovend drukke aankomsthal. Door de dierenarts voorgeschreven kalmeringspillen? Daar ging ie dwars doorheen. Slapen doe je thuis.
Hebben we dus nóóit meer gedaan. Met Truffe reisden we voortaan per auto.
Ook dat was geen succes.
We hebben het vaak geprobeerd; naar zee, naar een mooi strekje land in de buurt. Zijn enthousiasme was niet te harden. Gillen, gillen, gillen. Na ongeveer twee minuten aan boord kon je kiezen: we gaan nú terug, of we zetten hem ter plekke uit de auto. Natúúrlijk doe je dat niet en zit je de rit uit. Eenmaal aangekomen was je het ook zo weer vergeten. Want we hebben ontzettend veel mooie momenten met Truffe beleefd. Nooit eerder een hond meegemaakt die zo fantastisch kon voetballen. Pele was er niks bij; die dribbel, die balbeheersing en die Hooydonk-curve waarmee hij toch altijd weer scoorde: fenomenaal! De meeste honden kijken bij voetbal naar je ogen. Hij bleef op de bal letten. Zeker weten dat hij zelfs niet in een schijnbeweging van Cruijff was getrapt. Ronaldo? Eitje. Zidane? Die kopstoot was hém niet overkomen; teveel gentleman.
Toen we met hem in Nederland woonden, maakten we nog de restaurantgids ‘Lekker’; te vaak per week verplicht buiten de deur eten om je hondje alleen thuis te kunnen laten. Truffe heeft dus in de beste restaurants meegegeten. In de De Bokkendoorns (2 Michelinsterren) kreeg hij behalve water uit een zilveren bak óók iets van een voorgerecht, op een net zo zilveren schaal, aangereikt door een bediende met witte handschoentjes aan. Dan was ie ineens geen natuurhond, maar accepteerde het gebodene met een minzaam hoofdknikje. En nam beschaafd kleine hapjes. Uiteraard niet áán, maar naast de tafel, want er zijn grenzen. In een ander eethuis vroeg een meneer aan een aanpalend tafeltje “wat dat toch voor een fraaie rashond was?” Na het antwoord: “een Provençaalse Blafkees” bleef het minutenlang stil. Waarna een gierend gelach opsteeg, dat Truffe zó verontrustte dat hij even troostend zijn kop op ’s mans dij legde en de man voor de rest van de avond dat extreem mooie koppie bleef aaien. Want Truffe’s aaibaaiheidsfactor was groot. Als er diploma’s zouden bestaan voor knuffelgehalte, was het een eredoctoraat geworden. Twee reebruine ogen, een zijdezachte roodkoperen vacht, een natroze sproetenneus die zich even in je onverdachte handpalm wroet, poezelig pootje erbij; het ultieme smeltjusrecept. En als ie weer eens achter een bal de heuvel voor het huis afdanste, de oren vlinderend in de wind, hoorde je bij wijze van spreken de herkenningsmelodie van ‘The Sound of Music’. Maar intussen wel een karaktertje.
In de jaren dat we hem hebben meegemaakt, was ie meer dan eens plotseling volstrekt verdwenen. “O la”, zeiden we dan tegen elkaar: “il suit sa nature”. Wat zoveel wilde zeggen als: “Hij is zijn neus achterna.” Wat inhield dat hij achter de vrouwtjes aanzat. Een weekje weg, soms vele dorpen verder gesignaleerd met een neukgerichte macho-bende van collega-vrijbuiters, was geen uitzondering.
Naarmate de jaren vorderden werd de actieradius beperkter.
“Baasje bij!” was ongeveer het motto in zijn nadagen. Hij was oud en aan het dementeren, hij had prostaatkanker, hij was stokdoof inmiddels en bijna blind. Maar zijn enorme levenslust was intact. Zodra je besloot een stukje te gaan lopen (steeds kleinere stukjes, want meer zat er niet in) was ie er helemaal klaar voor. “Baasje loopt? Dan móet ik mee. Feest!”
En toen, op een mottige maandagmorgen, kwam hij zijn noodlot tegen. We hoorden hem buiten blaffen tegen onverwacht en ongewenst bezoek: jagers.
Ze hebben hem niks gedaan, ze kenden hem. Maar ergens tussen daar en thuis is het misgegaan. Een gore gifslang maakte voorgoed korte metten met de levensvreugde van de mooiste, liefste, meest enthousiaste en trouwste hond die we ooit hebben gekend. Een bon vivant pur sang liep tegen zijn onverdiend miserabele einde op.
Een neus die dikker werd. “Frelon”, zeiden we tegen elkaar: koningswesp, berucht om zijn agressieve steek. Dagje dikke kop, gaat weer over. We hadden het al vaker meegemaakt, we waren zelf ook al zo vaak gestoken. Maar dat lieve koppie bleef maar zwellen. Dierenarts gebeld: “komen, NU!” “Maar wat kan ik dan?” was het antwoord. “Kom naar de kliniek. Hier heb ik alles en kan ik misschien nog iets.”
Op een kleedje hebben we hem de auto ingedragen. Stapvoets zijn we onze berg afgekacheld, beducht op elke hobbel. Echtgenoot achter het stuur, ik op de achterbank, met twee poezelige pootjes op schoot en een wanstaltig en onherkenbaar opgezwollen kop op mijn arm. We wisten het alledrie: dit is het einde.
De dierenarts in het stadje beneden aan onze berg, zei het onomwonden: misschien 40% kans. Plus het risico dat Truffe zijn tong (waarin ie was gebeten) zou verliezen.
Een dementerende bijna blinde, dove hond met prostaatkanker, en dan zo’n prognose…
Hij lag op de behandeltafel en keek ons aan.
Toen moesten we het oordeel vellen.
Wij zijn daar niet goed in.
We hebben afscheid genomen en zijn jankend aan de drank gegaan.
PS: Vandaag, drie dagen na de dood van Truffe, zag ik onze kat in aanvalshouding ergens op afgaan. Doorgaans resulteert dat in buit (muisjes, vogeltjes) die ik -als ik snel ben- uit zijn bek kan bevrijden vóór de definitieve doodsbeet. Onze kat is een weldoorvoede en dus vooral luie lustmoordenaar.
Maar er was iets zeer voorzichtigs in zijn houding. Terecht. Onder de tuintafel op het terras kronkelde het addergebroed dat ongetwijfeld Truffe het leven had gekost. Slangen in de tuin zijn we gewend -nooit zonder kaplaarzen de wildernis in- en doorgaans blijven ze op veilige afstand van het huis. Maar deze kwam buurten en was al op weg naar binnen. Ik heb net zo lang met een snoeischaar op hem ingehakt tot er geen beweging meer inzat. Ik ben me rotgeschrokken van mezelf. Maar stiekem denk ik: deze was voor Truffe. Ook vanavond nemen we weer een glaasje extra.
Deel dit artikel
Meer inspiratie?
Dan hebben we een suggestie! Lees Côte & Provence magazine 4x per jaar met een eigen abonnement en ontvang een prachtig Frankrijkboek, of koop de actuele editie die nu in de winkel ligt.